Vectoren: Afstand, hoek, inproduct en uitproduct
Normaalvector van een vlak in ℝ³ en het uitproduct
Het begrip normaalvector is ook toepasbaar voor vlakken in \(\mathbb{R}^3\).
Normaalvergelijking van een vlak Beschouw in \(\mathbb{R}^3\) een vlak \(\mathcal{V}\) en laat \(d\) de afstand zijn van de oorsprong \(O\) tot \(\mathcal{V}\). Laat \(\vec{n}\) een vector van lengte \(1\) zijn die loodrecht staat op \(\mathcal{V}\) en naar \(\mathcal{V}\) wijst: \(\vec{n}\) heet een normaalvector van het vlak \(\mathcal{V}\).
Door de lengtekeuze van de normaalvector \(\vec{n}\) kunnen we vaststellen of het eindpunt van een vector \(\vec{x}\) op het vlak \(\mathcal{V}\) ligt: een noodzakelijke en voldoende voorwaarde is dat de projectie van \(\vec{x}\) op de drager van \(\vec{n}\) lengte \(d\) heeft. In formulevorm: \[\text{eindpunt van }\vec{x}\text{ op }\mathcal{V}\iff \lVert\vec{x}\rVert\cdot \cos(\phi)=d\iff \vec{n}\boldsymbol{\cdot}\vec{x}=d\tiny.\] Uitgeschreven in coördinaten hebben we \[n_1x_1+n_2x_2+n_3x_3=d\tiny.\] Dit heet een normaalvergelijking van het vlak \(\mathcal{V}\). Als we links en rechts met eenzelfde getal vermenigvuldingen krijgen we ook een normaalvergelijking van het vlak, maar is de bijzondere rol van de constante aan de rechterkant verloren gegaan.
De reden voor de naamgeving is gelijk aan die in \(\mathbb{R}^2\): als \(\vec{a}\) een steunvector van het vlak \(\mathcal{V}\) is, dan stelt de vergelijking \[\vec{n}\boldsymbol{\cdot}\left(\vec{x}-\vec{a}\right)=0\] het vlak \(\mathcal{V}\) voor.
Formules voor afstand Twee vlakken \(\mathcal{V}\) en \(\mathcal{W}\) in \(\mathbb{R}^3\) met dezelfde normaalvector \(\vec{n}\) zijn parallelle of samenvallende vlakken. Als \(\vec{a}\) een vector is met het eindpunt op \(\mathcal{V}\) en \(\vec{b}\) een vector is met het eindpunt op \(\mathcal{W}\), dan kan de de afstand \(d(\mathcal{V},\mathcal{W})\) tussen de twee vlakken berekend worden met de formule \[d(\mathcal{V},\mathcal{W})=\frac{\left|\vec{n}\boldsymbol{\cdot} \vec{a}-\vec{n}\boldsymbol{\cdot} \vec{b}\right|}{\lVert\vec{n}\rVert}\] Dezelfde formule geeft ook de kortste afstand van het eindpunt van \(\vec{b}\) tot het vlak \(\mathcal{V}\): \[d(V,\vec{b})=\frac{\left|\vec{n}\boldsymbol{\cdot} \vec{a}-\vec{n}\boldsymbol{\cdot} \vec{b}\right|}{\lVert\vec{n}\rVert}\]
Het gegeven punt in het vlak moet voldoen aan de vergelijking voor het vlak \( 4x -2y +9z=-25 \).
Invullen van de coördinaten van \( (2,3,c)\) in de vergelijking geeft \[4\cdot2-2\cdot3+9\cdot c=-25\tiny. \] Oftewel \[8-6+9 c=-25\tiny.\] Nu halen we de constanten naar rechts: \[\begin{aligned} 9 c &= -25-8+6 \\
&= -27\end{aligned}\] \(\text{Dus }c=\frac{-27}{9}=-3\)
Standaarduitproduct Het standaarduitproduct van twee vectoren \(\vec{u}=\cv{u_1\\u_2\\ u_3}\) en \(\vec{v}=\cv{v_1\\ v_2\\ v_3}\) in de \(3\)-dimensionale ruimte \(\mathbb{R}^3\), ook wel standaard uitwendig product of kruisproduct genoemd, wordt gedefinieerd als \[\vec{u}\times \vec{v}=\cv{u_2v_3-u_3v_2\\ u_3v_1-u_1v_3\\ u_1v_2-u_2v_1}\]
Verwar het standaarduitproduct van vectoren niet met het Hadamard product van vectoren, gedefinieerd door componentsgewijze vermenigvuldiging \[\vec{u}\ast\vec{v}=\cv{u_1v_1\\ u_2v_2\\ u_3v_3}\]
Eigenschappen van het uitproduct Voor alle \(\vec{u}, \vec{v}, \vec{w}\in\mathbb{R}^3\) en alle \(\lambda\in \mathbb{R}\) geldt:
- \(\;\vec{u}\times\vec{u}=0\).
- \(\;\vec{u}\times\vec{v}=-\vec{v}\times\vec{u}\).
- \(\;\vec{u}\times\left(\vec{v}+\vec{w}\right)=\left(\vec{u}\times\vec{v}\right) + \left(\vec{u}\times\vec{w}\right)\).
- \(\;\left(\vec{u}+\vec{v}\right)\times \vec{w}=\left(\vec{u}\times\vec{w}\right) + \left(\vec{v}\times\vec{w}\right)\).
- \(\;\lambda\left(\vec{u}\times\vec{v}\right)=\left(\lambda\vec{u}\right)\times\vec{v}= \vec{u}\times\left(\lambda\vec{v}\right)\).
- \(\;\left(\vec{u}\times\vec{v}\right) \boldsymbol{\cdot} \vec{u} = \left(\vec{u}\times\vec{v}\right) \boldsymbol{\cdot} \vec{v}=0\).
- \(\;\lVert \vec{u}\times\vec{v}\rVert=\Vert \vec{u}\rVert\cdot\Vert \vec{v}\rVert\cdot|\sin\phi|\), waarbij \(\phi\) de hoek is tussen de twee vectoren \(\vec{u}\) en \(\vec{v}\).
Vooral eigenschap (f) is handig om bijvoorbeeld, gegeven twee richtingsvectoren van een vlak, een normaalvector te bepalen. Dit is ook een korte manier om gegeven een vectorvoorstelling van een vlak in de driedimensionale ruimte een bijpassende vergelijking op te stellen.
Immers: \[\begin{aligned} \cv{4\\0\\0} \times \cv{0\\2\\5} &= \cv{0 \cdot 5 - 0 \cdot 2 \\ 0\cdot 0 - 4 \cdot 5\\ 4\cdot 2 - 0\cdot 0}
&{\blue{\text{definitie uitproduct}}}\\
&=\cv{0\\-20\\8}
&{\blue{\text{vereenvoudiging}}}
\end{aligned}\]