Basisvaardigheden in R: Grafieken: de basis
Algemene informatie over grafieken in R
R beschikt over veel gereedschappen voor het maken van prachtige vbisualisaties van data, zoals spreidingsdiagrammen, histogrammen, staafdiagrammen, boxplots en nog veel meer, die standaard (in de zogenaamde 'base R'-omgeving) ter beschikking staan, dat wil zeggen zonder dat je daarvoor extra pakketten hoeft te laden en gebruiken. In deze sectie zullen we ons concentreren op het leren gebruiken van de grafische functies in de basisomgeving van R. Dit zal je ook helpen meer geavanceerde grafische pakketten zoals ggplot2
te begrijpen en te waarderen; dit pakket zal elders worden besproken.
Het schildersmodel Je kunt een R-afbeelding zien als een schilderij. Je begint met een leeg canvas. Elke keer dat je een grafische functie gebruikt, worden er nieuwe dingen op het canvas geschilderd. Later kun je er nog meer dingen overheen schilderen als je wilt; maar net als bij schilderen kun je eerdere verfstreken niet ongedaan maken. Deze manier van denken over het tekenen van grafieken wordt het schildersmodel genoemd.
Ten eerste, als je een afbeelding wilt schilderen, moet je deze op iets schilderen, dat in R een 'device' (apparaat/instrument) wordt genoemd. In RStudio dwingt het device genaamd RStudioGD de software R om te schilderen in het paneel Plots in Rstudio. Maar R kan ook afbeeldingen direct naar een bestand schilderen; jpeg, png, pdf, postscript, tiff en bmp zijn enkele van de gebruikelijke afbeeldingsformaten die beschikbaar zijn. Ten tweede: als je een schilderij schildert, moet je het met iets schilderen. Dit wordt het grafische systeem genoemd en in de basisomgeving van R is dit een verzameling grafische basisopdrachten over wat te tekenen en waar te tekenen.
Het brede plaatje van het maken van grafieken in R Het schildersmodel impliceert dat er twee stappen nodig zijn bij het maken van een grafiek:
- Initialiseren van een nieuwe grafiek;
- Annoteren (toevoegen aan) aan een bestaande grafiek.
Bij sommige instructies worden deze twee stappen tegelijk uitgevoerd. Met de opdrachten plot(x, y)
of hist(x)
wordt bijvoorbeeld een grafisch device gestart (als dit nog niet open is) en in één keer een nieuwe grafiek op het device getekend.
Veel grafische functies (zoals plot(x, y)
of hist(x)
) hebben verschillende aanvullende invoerargumenten, die je kunt gebruiken om de titel, het x-aslabel, het y-aslabel, de kleur van lijnen en punten, enzovoort, op te geven. Het grafische basissysteem heeft veel globale parameters die kunnen worden ingesteld en aangepast om afbeeldingen naar wens te creëren. Globale parameters specificeren de standaardinstellingen voor plots (bijvoorbeeld de grootte van de marges, de asoriëntatie, de grootte van lettertypen, etc.). De functie par()
kan worden gebruikt om grafische parameters op te vragen of in te stellen. Door te oefenen zul je een aantal van deze parameters uit je hoofd leren kennen, wat het proces van het maken van grafieken zal versnellen.